Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3545

Datum uitspraak2009-07-06
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001388-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

TBS met dwangverpleging of plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis. Contraire beslissing; het hof kent aan de gediagnosticeerde psychose zwaarder gewicht toe dan de deskundigen en leidt daaruit af dat er een causaal verband bestaat tussen de psychische stoornis en de gevaarlijkheid van de verdachte, en oordeelt dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de passende sanctie is.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-001388-08 datum uitspraak: 6 juli 2009 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 10 maart 2008 in de strafzaak onder parketnummer 14-810016-07 van het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 27 november 2007 en 25 februari 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 22 augustus 2008, 7 november 2008 , 19 januari 2009, 25 maart 2009 en 22 juni 2009. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Ter terechtzitting gevoerde verweren met betrekking tot het tenlastegelegde. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 primair – poging tot verkrachting – op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte door het verzet van de aangeefster tot bezinning is gekomen en zijn aanvankelijke plan om zich oraal te laten bevredigen heeft laten varen. Gelet op de benarde situatie waarin de aangeefster zich bevond, had de verdachte zijn plan gemakkelijk kunnen doorzetten, maar hij heeft daarvan bewust en uitdrukkelijk afgezien. De verdachte heeft zijn poging afgebroken en is weggegaan. Subsidiair, indien het hof het beroep op vrijwillige terugtred zou verwerpen, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder het laatste gedachtenstreepje tenlastegelegde aftrekken en klaarkomen zou dienen te worden vrijgesproken, nu de verklaring van de aangeefster dat de verdachte een ejaculatie zou hebben gehad niet wordt ondersteund door de bevindingen van het NFI. Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde – kortgezegd schennis van de eerbaarheid– heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de zinsnede: (en zich toen tevens heeft afgetrokken en/of de hierna te noemen persoon heeft toegevoegd: “Doe je benen even wijd”) zoals opgenomen in de tenlastelegging eveneens vrijspraak dient te volgen, omdat de interpretatie van [slachtoffer 2], te weten de medebewoonster van de verdachte van de psychiatrische inrichting “Dijk en Duin” van de gedragingen van de verdachte niet gebruikt kan worden voor een eventuele bewezenverklaring. Dit temeer nu de verdachte in belastende zin over zichzelf heeft verklaard, maar daartegenover stellig blijft ontkennen dat hij zich zou hebben afgetrokken, aldus de raadsman. Bespreking van de verweren De vrijwillige terugtred Uit de inhoud van het dossier is het volgende naar voren gekomen. Blijkens de verklaring van de aangeefster, werkzaam in het psychiatrisch ziekenhuis “Dijk en Duin” te Castricum, is verdachte op 8 januari 2007 het kantoortje van de aangeefster binnengegaan. De aangeefster zat op een bureaustoel met haar rug naar de deur gekeerd toen zij van achteren door de verdachte werd benaderd. De verdachte had kort daarvoor zijn broek uitgedaan en had een ontbloot onderlichaam. Nadat hij het kantoortje was binnengelopen heeft de verdachte de aangeefster met kracht bij haar hoofd vastgepakt, waardoor zij werd belet om hulp te schreeuwen. Vervolgens heeft de verdachte, die met een hand zijn ontblote geslachtsdeel vasthad, met zijn andere hand het hoofd van de aangeefster omgedraaid en in de richting van zijn ontblote onderlichaam geduwd. De verdachte heeft later verklaard dat hij zich door de aangeefster wilde laten pijpen. Als gevolg van het geduw door verdachte is de aangeefster die op haar bureaustoel zat onder het bijbehorende bureau klem komen te zitten. De aangeefster heeft zich hevig verzet en de verdachte heeft zijn kennelijke bedoeling opgegeven. Vervolgens liep de verdachte naar de huiskamer en heeft daar – met ontbloot onderlichaam – [slachtoffer 2], een medebewoonster van de zorginstelling aangesproken. Het verweer van de raadsman dat de verdachte geheel uit eigen wil heeft afgezien om zijn beoogde plan door te zetten kan in het licht van de hiervoor omschreven en overigens uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden niet in stand blijven. Uit die feiten en omstandigheden leidt het hof af dat het voor de verdachte fysiek niet mogelijk moet zijn geweest de beoogde verkrachting door te zetten. De verdachte had immers één hand om het hoofd van de aangeefster, zijn andere hand om zijn geslachtsdeel en moest tegelijkertijd weerstand bieden aan een zich hevig verzettende persoon. Het hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat het misdrijf, zoals bewezen verklaard, niet is voltooid ten gevolge van een omstandigheid afhankelijk van de wil van de verdachte. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Vrijspraak Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de feitelijkheden zoals omschreven onder het laatste gedachtenstreepje van het onder feit 1 tenlastegelegde niet bewezen kunnen worden verklaard. Immers de verdachte heeft vanaf het begin van het onderzoek ontkend dat hij een ejaculatie heeft gehad, hetgeen ook niet van belang is voor de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde feit. De verklaring van de verdachte vindt steun in het NFI onderzoek waaruit blijkt dat de drie naar het NFI gezonden monsters geen sperma bevatten. Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde is het hof, eveneens met de raadsman, van oordeel dat de volgende feitelijkheden niet bewezen kunnen worden verklaard: ‘(en zich toen telkens heeft afgetrokken en/of de hierna genoemde persoon heeft toegevoegd: “Doe je benen even wijd”)’. Het hof zal de verdachte ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging daarom vrijspreken. Bewezenverklaarde Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde: hij op 8 januari 2007 in de gemeente Castricum, te weten in de psychiatrische instelling “Dijk en Duin”, gevestigd aan het Duinenbosch 3 te Castricum ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en/of andere feitelijkheden [slachtoffer 1] werkzaam als leerling-verpleegkundige in genoemde psychiatrische instelling te dwingen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit of mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachoffer 1], te weten het zich oraal laten bevredigen (laten pijpen) door die [slachtoffer 1], het volgende heeft gedaan: - verdachte is de kantoorruimte, waar genoemde [slachtoffer 1] werkzaamheden verrichtte, onverhoeds binnengegaan en - verdachte heeft genoemde [slachtoffer 1], die op een bureaustoel achter een bureau zat, van achteren benaderd en - verdachte heeft vervolgens met kracht een hand op het gezicht, van die [slachtoffer 1] gelegd en aldus belet dat die [slachtoffer 1] mondeling iemand zou kunnen waarschuwen en/of om hulp zou kunnen schreeuwen en - verdachte heeft vervolgens met kracht het hoofd van die [slachtoffer 1], dat hij inmiddels had vastgepakt, naar beneden gedrukt en/of geduwd, in de richting van zijn benedenlichaam, en daarbij respectievelijk met kracht het hoofd van die [slachtoffer 1] omgedraaid, en - verdachte heeft aldus alsmede door het duwen en/of drukken tegen de bureaustoel waarop die [slachtoffer 1] was gezeten, als gevolg waarvan die stoel onder het bijbehorende bureaustoel werd (klem) geduwd en/of gedrukt, die [slachtoffer 1] klemgezet en die [slachtoffer 1] belet op te staan of weg te gaan en via haar pieper hulp in te schakelen en - verdachte heeft (vervolgens) geprobeerd de mond, althans het hoofd van die [slachtoffer 1] naar zijn penis te brengen en geprobeerd zijn penis naar de mond, althans het hoofd, van die [slachtoffer 1] te brengen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde: hij op 8 januari 2007 in de gemeente Castricum, te weten in de psychiatrische instelling “Dijk en Duin”, gevestigd aan de Duinenbosch 3 te Castricum zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten een soort van huiskamer van een afdeling van voornoemde instelling, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij [slachtoffer 2] haars ondanks tegenwoordig was. Hetgeen onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde: poging tot verkrachting. en ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde: schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daar haars ondanks tegenwoordig is. Strafbaarheid van de verdachte De rechtbank heeft de verdachte strafbaar geoordeeld en daartoe het volgende overwogen: ‘De rechtbank heeft kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende rapportages omtrent de persoon van de verdachte, in het bijzonder van het rapport gedateerd 21 september 2007, opgemaakt door E. Stam, GZ-psycholoog, en het rapport gedateerd 20 juni 2007 van R.J.H. Winter, psychiater. In beide rapporten wordt, samenvattend, geconcludeerd dat bij de verdachte onder meer sprake is van een persoonlijkheidsstoornis in de vorm van paranoïde schizofrenie, antisociale persoonlijkheidstrekken en afhankelijkheid van diverse middelen. De deskundigen zijn van opvatting dat verdachte ten aanzien van het delict als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en dat de kans op recidive hoog is, mede gelet op genoemd middelengebruik. Ook overigens zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.’ De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf met aftrek, alsmede terbeschikkingstelling gelast met dwangverpleging en de vordering van de benadeelde partij ad 1550 euro toegewezen. Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep doen instellen. In het kader van de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof op 25 maart 2009 het verzoek van de raadsman om het Pro Justitia Rapport van 19 november 2007 van psychiater R.J.H. de Winter en het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 21 september 2007 van psycholoog mevr. drs. E. Stam te actualiseren, toegewezen. Op 15 juni 2009 is een door de psychiater D.J. Ploem ondertekende Pro Justitia rapportage over verdachte uitgebracht, aangezien de eerder rapporterende psychiater R.J.H. de Winter daartoe niet in staat of in de gelegenheid was. Op dezelfde datum heeft de eerder rapporterende psycholoog mevr. drs. E. Stam, als mederapporteur van Ploem en in overleg met hem, aanvullend gerapporteerd en haar rapport ondertekend. De advocaat-generaal heeft, verwijzend naar de voorliggende gedragskundige rapportage, de verdachte strafbaar geacht en gevorderd dat verdachte door het hof zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek, alsmede tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De raadsman heeft bij pleidooi in hoger beroep voor wat betreft de strafbaarheid van verdachte – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de rapporten van psychiater Ploem en psycholoog Stam van 15 juni 2009 geen deugdelijke basis opleveren voor het opleggen van de door beiden geadviseerde maatregel van onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling met dwangverpleging. TBS met dwangverpleging is, gelet op de ernst van de feiten, indien bewezen, een onevenredig zwaar middel. Daarvoor is in de onderhavige zaak te weinig ernstig geweld gebruikt en geeft voor wat betreft het verleden de justitiële documentatie onvoldoende rechtvaardiging. Naar het oordeel van de raadsman zou op basis van de zich in het dossier bevindende gedragskundige rapportage het hof tot ontoerekenbaar verklaring op de voet van artikel 37 Sr moeten overgaan met plaatsing in een Psychiatrisch Ziekenhuis voor de duur van een jaar, in plaats van het advies van de gedragskundigen te volgen en TBS met dwangverpleging op te leggen, enkel omdat slechts in dat verband een langdurige behandeling van cliënt mogelijk zou zijn. Cliënt is immers onbehandelbaar en zal zijn hele leven op structuur en zorg zijn aangewezen. Het zou erop neerkomen dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging een uitzichtloos verblijf in een long stay-afdeling van een TBS kliniek betekent. Ter terechtzitting in eerste aanleg is dit reeds aan de orde geweest en psychiater Winter heeft destijds verklaard dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden zijn voorkeur heeft. Uit de rapportage van psycholoog Stam van 21 september 2007 blijkt, aldus de raadsman, dat zij ook haar twijfels heeft geuit met betrekking tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Dat cliënt een grote mate van structuur en begeleiding nodig heeft, staat vandaag niet ter discussie. De structuur en begeleiding kan door plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Sr. plaatsvinden. De FPK de Meren heeft zich bereid verklaard om cliënt op te nemen, zij het dat opname onder de vlag van artikel 37 Sr. dient plaats te vinden. Cliënt is een psychiatrisch patiënt en zal dus altijd aangewezen op zorg, maar terbeschikkingstelling met dwangverpleging is daarvoor een te zwaar middel. De alternatieven – met name de mogelijkheid om cliënt in een structurele psychiatrische woonomgeving te plaatsen – mogen niet uit het oog verloren te worden, aldus de raadsman. De overwegingen van het hof omtrent de strafbaarheid van verdachte. Het hof stelt vast dat zich in het dossier de navolgende gedragskundige rapportage bevindt voorzover van belang voor de beantwoording van de vraag naar de strafbaarheid van verdachte: een brief d.d. 11 januari 2007 van de psychiater Ruigewaard verbonden aan GGZ Dijk en Duin te Castricum aan de officier van justitie S. Jongeling te Alkmaar, inhoudende zakelijk weergegeven onder meer: ‘Voor 2004 is de heer [verdachte] ambulant in behandeling geweest bij de RIAGG Kennemerland, daarna enkele jaren bij TIZ, een team voor intensieve ambulante behandeling voor psychiatrische patiënten, thans GGZ Dijk en Duin. Diagnose volgens DSM IV: chronisch schizofrene stoornis, paranoïde vorm. Afhankelijkheid van diverse middelen. In het verleden is hij wel vaker agressief geweest maar voorzover mij bekend nooit tegen mensen, alleen vernielingen zijn bekend. Het was voor ons een zeer onverwacht incident; we hebben het bij hem niet voorzien. Mogelijk speelt altijd middelenmisbruik een rol bij agressie’. Een Pro Justitia rapport d.d. 18 maart 2007, ondertekend door de psychiater R.J.H. Winter aan de rechter-commissaris te Alkmaar, zakelijk inhoudende als conclusie en advies: ‘Onderzochte zou al jaren bekend zijn met een paranoïde schizofrenie maar eveneens met langdurig middelenmisbruik en blijkt daarnaast ook nog diverse keren met justitie in aanraking te zijn gekomen, diverse malen in verband met mishandeling en vernieling. Thans is sprake van aanranding waarbij er bovendien sprake was van een zeer bedreigende situatie voor het slachtoffer en onderzochte zich niet gehinderd voelde door de omgevingssituatie, onderzochte deed immers dit alles binnen de context van de psychiatrische afdeling alwaar hij al enige tijd verbleef. Onderzochte heeft niet al te veel inzicht in het onwenselijke van zijn handelingen gezien zijn uitspraak dat hij onder invloed van LSD ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Een klinische observatie ter beantwoording van vragen naar de meervoudige psychiatrische problematiek en het verband tussen onderzochtes stoornissen en het tenlastegelegde is van eminent belang’. Een Pro Justitia rapport d.d. 20 juni 2007 (inclusief aanvulling d.d. 19 november 2007 op verzoek van de rechtbank tot stand gekomen) opgemaakt en ondertekend door de psychiater R.J.H. Winter, zakelijk inhoudende onder meer als conclusie en advies: ‘De combinatie van de persoonlijkheidsstoornis, het polydruggebruik en het schizofrene beeld bestaat al tientallen jaren. Dat betrokkene het tenlastegelegde heeft gepleegd kan in psychiatrisch opzicht worden uitgelegd als direct voortkomend uit de combinatie van druggebruik en zijn (anti-sociale) persoonlijkheidsstoornis. De persoonlijkheidsproblematiek alsmede de enorme drang tot drugsgebruik lijken de laatste tijd vooral op de voorgrond te zijn getreden waarbij het tenlastegelegde voornamelijk toegeschreven kan worden aan betrokkenes persoonlijkheidsstoornis in de zin van gebrek aan empathie, grilligheid en impulsiviteit. Terugval in delictgedrag is zeker niet denkbeeldig. Onderzochtes voorgeschiedenis geeft hier zeker aanleiding toe, hoewel het niet bij voorbaat zeker is of het hier een bepaald type delictgedrag zal betreffen aangezien betrokkenen tot nog toe zowel geweldsdelicten als agressie naar anderen heeft gedemonstreerd en dit de eerste maal is dat hij een zedendelict heeft gepleegd. De toekomst is buitengewoon problematisch. De geconstateerde problematiek is moeilijk beïnvloedbaar gebleken. Zowel het voortdurende middelengebruik alsook zijn blijkbaar sterk verhoogde libido zijn moeilijk afdoende te behandelen dan wel te corrigeren. Een sterk beveiligde omgeving, zoals de huidige setting, van een huis van bewaring, is in deze praktisch de enige mogelijkheid om voldoende maatschappelijke veiligheid te garanderen. Geadviseerd wordt een opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Een Pro Justitia rapport d.d. 21 september 2007 van mevr. drs. E. Stam, GZ-psycholoog, opgemaakt in opdracht van de rechter-commissaris te Alkmaar, zakelijk weergegeven en als antwoord op door de rechter-commissaris geformuleerde vragen: Bij betrokkene is sprake van twee ziekelijke stoornissen. Er is sprake van schizofrenie, paranoïde type en afhankelijkheid van diverse middelen. Daarnaast is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken. Betrokkene was onder invloed van LSD. Er leek geen sprake te zijn van een florerend psychotisch toestandsbeeld, waarbij betrokkene het contact met de realiteit volledig was verloren. De ziekelijke stoornis beïnvloedde onderzochtes gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat dit mede daaruit verklaard kan worden. De ziekelijke stoornissen hadden op een indirecte wijze invloed op het tenlastegelegde. Door zijn schizofrenie heeft betrokkene beperkte copingvaardigheden. Beperkte coping en middelenafhankelijkheid zijn de belangrijkste oorzaken voor zijn LSD-gebruik. Zijn middelengebruik beïnvloedde in negatieve zin de behandeling van zijn psychose. De antisociale persoonlijkheidskenmerken lijken een gevolg van de langdurige aanwezigheid van de psychiatrische stoornissen. Het tenlastegelegde indien bewezen, lijkt tot stand te zijn gekomen door een combinatie van het onder invloed zijn, seksuele opwinding, impulsiviteit en antisociaal gedrag. Onderzoeker adviseert betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde indien bewezen. Betrokkene heeft een ernstige psychiatrische stoornis, waardoor hij beperkte copingvaardigheden heeft ontwikkeld. Betrokkene is niet gemotiveerd en in staat zijn middelengebruik te staken. Betrokkene is gebaat bij langdurige behandeling, waarin hij zich onthoudt van middelen, adequaat medicamenteus behandeld wordt, externe structuur en gedragsmatige interventies krijgt. Binnen de forensische psychiatrie zijn dergelijke behandelingen nog wel mogelijk. Behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een verplicht reclasseringscontact biedt naar mening van onderzoeker onvoldoende kader om betrokkene te behandelen. Betrokkene kan wel op korte termijn consequenties ervaren van zijn gedrag, maar is niet in staat om de consequenties op langere termijn te overzien. Gezien de wisselende stemmingen en bijbehorend gedrag is het goed mogelijk dat betrokkene de behandeling eenzijdig zal beëindigen en dat op dat moment onvoldoende gronden zijn om over te gaan tot gedwongen opname in het kader van een BOPZ-maatregel. Betrokkene zal dan niet gevoelig zijn voor de consequenties van de schending van de voorwaarden. Hij kan dit immers niet overzien. Dan rest een TBS-maatregel. Voor het opleggen van een TBS-maatregel komt de vraag van proportionaliteit boven. Bij een TBS met voorwaarden is het risico groot dat betrokkene zich niet aan de voorwaarden kan houden. Dit risico wordt mede bepaald door zijn sterke stemmingswisselingen, zucht naar middelen, beperkte copingvaardigheden en het onvermogen tot het overzien van langere termijn consequenties. De mogelijkheden om via externe middelen betrokkene te motiveren tot het naleven van de voorwaarden zijn met een TBS veel groter dan met een verplicht reclasseringscontact. Indien blijkt dat een TBS met voorwaarden niet haalbaar is, dan rest een TBS met dwangverpleging, indien de proportionaliteit dit toelaat. Een adviesrapport van de Brijder verslavingszorg d.d. 25 februari 2008, opgemaakt en ondertekend door de rapporteur E.W.Kaart, inhoudende onder meer zakelijk weergegeven: ‘Aangezien er geen passende behandelvoorziening voor betrokkene is en een klinisch verblijf wel noodzakelijk wordt geacht, adviseert de verslavingsreclassering negatief ten aanzien van een maatregel TBS met voorwaarden. Er kunnen geen voorwaarden voor een mogelijke maatregel TBS met voorwaarden worden opgesteld. Gelet op het hoge recidiverisico acht Brijder verslavingsreclassering een onvoldoende gestructureerde omgeving en toezicht houden hierop houden onmogelijk. Brijder verslavingsreclassering geeft de rechtbank in overweging de mogelijkheden te onderzoeken om de heer [verdachte] te veroordelen tot een artikel 37 of een rechterlijke machtiging. Dit om een psychiatrisch ziekenhuis te kunnen aanwijzen teneinde betrokkene adequaat te kunnen behandelen, begeleiden en het recidiverisico tot een minimum te beperken’. Een multidisciplinaire rapportage opgemaakt en ondertekend door D.J. Ploem, psychiater en E. Stam, psycholoog, beiden vast gerechtelijke deskundigen bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie te Alkmaar, gedateerd 15 juni 2009 Uit het rapport van de psychiater Ploem komt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren: ‘Betrokkene is lijdende aan een ernstige ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een chronische psychotische stoornis. Naast de paranoïde gedachtegang en de frequente gehoorhallucinaties is er bij betrokkene ook sprake van onsamenhangende spraak, chaotisch gedrag en een inadequaat affect. Deze chronisch psychotische stoornis is te classificeren als Schizofrenie. Daar bij betrokkene de desorganisatie op de voorgrond staat zou, naar het oordeel van de onderzoeker geclassificeerd kunnen worden als schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Deze vorm van schizofrenie heeft over het algemeen een (nog) ongunstigere prognose dan schizofrenie van het paranoïde type. Naast deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie is er bij betrokken sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van antisociale persoonlijkheidstrekken. Tevens is er sprake van ernstige en chronische verslavingsproblematiek. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van delict. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzen c.q. gedragingen van betrokkene. Daarnaast was hij, naar eigen zeggen, ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde onder invloed van LSD. Deze stoornissen houden verband met de tenlastegelegde feiten. Het is echter thans nauwelijks mogelijk om bij betrokkene een betrouwbare anamnese af te nemen over zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het ten laste gelegde. Uit de psychiatrische rapportages pro justitia van 18 maart 2007 door R.H.J. Winter, psychiater en de psychologische rapportage van 21 september 2007 door E. Stam, GZ psycholoog valt te lezen dat een direct causaal verband tussen de ziekelijke stoornis schizofrenie en het tenlastegelegde niet werd vastgesteld. Rapporteurs waren van mening dat de ziekelijke stoornis (schizofrenie) wel op indirecte wijze heeft bijgedragen aan het delictgedrag. Middelengebruik en antisociale overwegingen zouden zijn handelen ten tijde van het tenlastegelegde ook hebben gestuurd. Rapporteurs achtten betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar. Ook onderzoeker is van mening dat er geen direct en volledig verklarend causaal verband bestaat tussen de ziekelijke stoornis (schizofrenie) en het tenlastegelegde. Betrokkene verkeerde niet in een floride psychotische toestand en er moet worden verwacht dat hij minimaal ten dele in staat was zijn gedrag te sturen. LSD gebruik en zijn antisociale persoonlijkheidstrekken maakten dat betrokkene impulsief was en gericht op directe behoeftebevrediging. Op grond van het bovenstaande wordt het hof geadviseerd betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde, indien bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Betrokkene is gediagnostiseerd als chronisch schizofreen. Er is sprake van een beperkte gewetensfunctie en beperkte copingsvaardigheden. Er is een duidelijke relatie tussen het vastgestelde ziektebeeld, middelengebruik en delictpleging. Het ziektebeeld loopt als een rode draad door alle leefgebieden. Om de kans op recidive te verminderen is een langdurige klinische setting, waar medicatie en structuur wordt geboden, noodzakelijk. Tijdens het onderzoek is het niet gelukt om inhoudelijke gesprekken met betrokkene aan te gaan. De reden hiervoor is dat hij onvoldoende in contact staat met de werkelijkheid. De heer [verdachte] heeft een proefbehandeling bij de FPK De Meren gehad van drie maanden. Tijdens deze proefbehandeling is gebleken dat betrokkene wel behandeld kan worden in een instelling zoals de FPK De Meren maar niet in het kader van een TBS met voorwaarden’. En voorts, in antwoord op de stelling van de raadsman dat TBS met dwangverpleging een te zwaar middel is en dat gekeken moet worden naar alternatieven zoals toepassing van artikel 37 Sr.: ‘Gezien de ernst van de stoornis biedt alleen de maatregel TBS met verpleging de mogelijkheden om de maatschappij te beschermen en betrokkene adequaat te behandelen. Betrokkene zal zeer langdurig (zeker meer dan vier jaar) behandeld moeten worden in een zeer sterk gestructureerde setting en hij is door zijn stoornis en het ontbreken van ziekteinzicht, niet in staat zich aan voorwaarden te houden. Plaatsing ex art.37 (of een civielrechtelijk BOPZ-traject) biedt onvoldoende mogelijkheden tot adequate langdurige behandeling, dit buiten het feit dat betrokkene dan niet langerdurend geplaatst kan worden in een forensische setting hetgeen wel noodzakelijk wordt geacht. Onderzoeker acht betrokkene ook niet ontoerekeningsvatbaar. De maatregel TBS met voorwaarden biedt ook onvoldoende mogelijkheden voor een langdurige adequate behandeling en betrokkene is onvoldoende in staat en gemotiveerd om zich aan voorwaarden te houden’. De psycholoog Stam, mederapporteur, komt tot dezelfde diagnose als de psychiater Ploem. Uit het rapport van deze deskundige komt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren: ‘Onderzoeker blijft bij het eerdere (hof: het rapport d.d. 21 september 2007) advies om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. De informatie uit de FPK De Meren geeft wel meer grond voor het idee dat bij betrokkene mogelijk sprake is van hyperseksualiteit of tenminste frequent seksueel grensoverschrijdend gedrag met een neiging tot exhibitionisme. Er zijn sterke aanwijzingen dat zijn seksueel grensoverschrijdende gedrag niet alleen plaats heeft gevonden ten tijde van het ten laste gelegde. Dit betekent dat er momenteel meer ondersteunend materiaal is ten aanzien van de recidivekans (= sterk aanwezig). De proefbehandeling op De Meren heeft aangetoond dat het voor de FPK niet mogelijk is betrokkene in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te behandelen vanwege het onvermogen van betrokkene zich aan de voorwaarden te kunnen houden. Onderzoeker meent dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar (art. 37 Sr) niet wenselijk is. Naast de onverenigbaarheid van deze maatregel met het advies om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren, speelt de overweging mee dat de onderzoeker inschat dat de behandeling van betrokkene niet binnen een jaar zal zijn afgerond en de behandeling hierop aan te passen zonder de tijdsdruk van relatief snel aflopen van de maatregel. Alhoewel het ‘bestwil’- principe niet mag meewegen in dit rechtskader, wil onderzoeker stellen dat betrokkene zonder adequate behandeling niet in staat zal zijn zich te handhaven in de samenleving. Naast het gevaar van recidiverisico, bestaat ook het gevaar van een ernstige teloorgang’. Blijkens de rapportages van psychiater Ploem (p. 5 van het Pro Justitia rapport van 15 juni 2009) en psycholoog Stam (p. 4 van het Pro Justitia van 21 september 2007 en ter gelegenheid van haar toelichting op haar rapportage ter terechtzitting van 27 november 2007) zijn beide deskundigen, voor de beantwoording van de vraag of verdachte na het plegen van het delict in een psychose verkeerde, uitgegaan van de verklaring van A. Klaassen, psychiater GGZ Dijk en Duin. In het dossier bevindt zich een handgeschreven verklaring van genoemde psychiater, doch hieruit blijkt niets over het al dan aanwezig zijn van een psychose bij verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten (doorgenummerde pagina´s 24 en 25 van het politiedossier). Wel bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2007 waarin verbalisant Hopman heeft verklaard dat door het personeel van het psychiatrisch ziekenhuis aan hem werd medegedeeld dat de verdachte na het plegen van het feit was onderzocht door psychiater Klaassen, en de psychiater daarbij had geconstateerd dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit niet psychotisch was (doorgenummerde pagina 8 van het politiedossier). Dit proces-verbaal is naar aanleiding van de mededeling van derden opgemaakt en behelst geen verklaring van de psychiater Klaassen zelf. Oplegging van maatregel Zoals hierboven reeds kort en samengevat aangeduid heeft de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 10 maart 2008 terzake van het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde de verdachte veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de terbeschikkingsstelling met dwangverpleging van de verdachte gelast. Met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen heeft de rechtbank teruggave aan de rechthebbenden gelast. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van €1.550,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep in aanwezigheid van verdachte en na kennisneming van alle gedragskundige rapportages zoals bovenvermeld alsmede de justitiële documentatie van verdachte, komt het hof ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte tot een andersluidende conclusie dan de voornoemde deskundigen. Anders dan de deskundigen is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten de verdachte ten tijde van het begaan daarvan wegens het bestaan van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend. Het hof zal derhalve wegens het ontbreken van schuld, verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging en verdachte derhalve geen straf opleggen, doch de nader te noemen maatregel. Uit de rapportages van de deskundigen Ploem en Stam volgt dat de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten lijdende was -en ook nu nog lijdende is- aan een ernstige psychose, te weten schizofrenie van het gedesorganiseerde type, alsmede aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken naast ernstige verslavingsproblematiek. De deskundigen achten op grond van die bevindingen de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar ten tijde van het gegaan van de delicten, doch veeleer verminderd toerekeningsvatbaar. De bewezenverklaarde feiten zouden zijn tot stand gekomen voornamelijk als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis en het middelengebruik. De psychische stoornis is echter zeker mede oorzaak geweest, aldus de deskundigen. Het hof, geroepen tot een oordeel over de strafbaarheid van verdachte, kent echter aan het bestaan van de gediagnostiseerde psychose als (mede)oorzaak van het begaan van de feiten een zwaarder gewicht toe dan de deskundigen en meent dat de schizofrenie van het gedesorganiseerde type op zichzelf als oorzaak kan worden beschouwd van het begaan van de bewezenverklaarde feiten, dan wel dat de strafbare feiten in overwegende mate onder invloed van de psychische stoornis zijn begaan. Het hof is derhalve van oordeel dat de psychische stoornis de gevaarvolle daden geheel dan wel in overwegende mate heeft beheerst (nadere MvA bij wetsontwerp BOPZ, kamerstukken II 1979/1980, 11 270, nr.12, p.13). De deskundigen hebben voorts op verschillende plaatsen in hun rapportage gewezen op het recidiverisico, gelet op de aard van de psychische stoornis met de daarbij behorende onvoorspelbaarheid van verdachte, de persoonlijkheidsstoornis (gebrek aan empathie, grilligheid) en het middelengebruik (een bad trip na LSD-gebruik). Hoewel de deskundigen in hun rapportage niet met zoveel woorden het ‘gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen’ - zoals genoemd in artikel 37 Sr - noemen, is hun gebruik van het begrip recidiverisico tegen de achtergrond van de bewezenverklaarde feiten duidelijk genoeg en voldoende om tot uitdrukking te brengen dat zij van oordeel zijn dat verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Het hof leidt daaruit dan ook af dat er een causaal verband bestaat tussen de psychische stoornis en de gevaarlijkheid van verdachte. Het hof is samenvattend van oordeel dat nu aan verdachte de strafbare feiten wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend en hij gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen of goederen, plaatsing in een Psychiatrisch Ziekenhuis voor de duur van een jaar moet worden gelast. Een dergelijke maatregel is voornamelijk een beveiligingsmaatregel voor psychisch gestoorde daders die een ernstig gevaar voor de samenleving opleveren. Het hof acht een dergelijke beveiligingsmaatregel passend en geboden. Opname in een Psychiatrisch Ziekenhuis voor de duur van een jaar biedt daarbij de gestructureerde omgeving die verdachte gelet op zijn problematiek nodig heeft. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof gelasten dat de verdachte voor een termijn van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst. Het hof heeft in hoger beroep naast alle reeds genoemde rapportages acht geslagen op de justitiële documentatie d.d. 6 juni 2009 van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder voor schennis van de eerbaarheid is veroordeeld, zij het lang geleden. Voorts is verdachte herhaaldelijk veroordeeld voor vernieling. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 45, 57, 242 en 239 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van €1.550,- zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in haar vordering dan ook niet ontvankelijk verklaren. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde is omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging. Gelast plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één (1) jaar. Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: - een beige vest. Gelast de teruggave aan het Psychiatrisch Ziekenhuis “Dijk en Duin” te Castricum van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: - twee witte theedoeken. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]: Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. P.M. Brilman en mr. J.J. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juli 2009. De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.